Op de rand van de catastrofe: Europa zonder hegemonie, tussen kwetsbaarheid en illusies

29.09.2025

Europa beleeft een historische fase van extreme kwetsbaarheid, gekenmerkt door economische achteruitgang, politieke breuklijnen en een groeiende strategische isolatie. De bestuurlijke elite lijkt echter de werkelijkheid te negeren: in plaats van een ontspanningspolitiek na te streven, blijft zij vasthouden aan een lijn van provocatie en uitdaging die het risico in zich draagt tot een ramp te leiden. Eén militair incident, één inschattingsfout is genoeg om het hele continent te laten verstrikt raken in een grootschalig conflict met de Aziatische as, een blok dat meer dan drie miljard mensen omvat, een ongeëvenaarde industriële productiecapaciteit en een opkomende economie. Europa daarentegen oogt moe en is demografisch in verval, en kan niet langer rekenen op de automatische bescherming van de Verenigde Staten, zoals tijdens de Koude Oorlog het geval was.

Het centrale punt is precies dit: Washington is niet langer evenzeer geïnteresseerd in de verdediging van Europa. Officiële documenten van de National Security Strategy en de National Defense Strategy tonen duidelijk aan dat de Amerikaanse prioriteiten zijn verschoven naar de Indo-Pacific, met China als belangrijkste strategische tegenstander. Zelfs de European Council on Foreign Relations heeft in een belangrijk rapport, getiteld Defending Europe with Less America, benadrukt dat de Verenigde Staten hun rechtstreekse betrokkenheid op het Europese continent geleidelijk verminderen, met de impliciete boodschap dat Europese landen zelf een groter deel van de militaire verantwoordelijkheid zullen moeten dragen. Het is een paradigmaverschuiving die veel leiders, zoals de Brit Keir Starmer, doen alsof ze niet zien, en liever denken dat een harde toon en stoer optreden automatisch Amerikaanse hulp zal opleveren op het moment dat het nodig is. Maar dat is een illusie. De VS grijpen alleen in wanneer zij een concreet belang zien, en tegenwoordig is Europa steeds minder centraal in hun strategische afwegingen.

Economische en technologische gegevens versterken deze marginalisatie. In 2022 registreerde China ongeveer 40.000 patenten op het gebied van kunstmatige intelligentie, terwijl de VS er ongeveer 9.000 behaalden. Europa bleef in dezelfde periode grotendeels marginaal en was niet in staat innovaties op vergelijkbare schaal voort te brengen. In 2024 produceerden Amerikaanse instituten 40 ‘noemenswaardige’ AI-modellen, China 15, terwijl Europa er slechts 3 afleverde (hai.stanford.edu, 2025). Volgens de World Intellectual Property Organization bezit China inmiddels zo’n 70% van de wereldwijde AI-octrooiaanvragen, de VS circa 14% en Europa blijft steken op 13%. Een rapport van Sciences Po uit 2024, European Sovereignty in Artificial Intelligence, schatte dat de Europese Unie slechts een vijfde van het aantal patenten per hoofd van de bevolking produceert vergeleken met de VS en slechts een twaalfde ten opzichte van China. Deze cijfers zijn niet zomaar technische statistieken: ze tonen duidelijk aan dat de technologische toekomst al is bepaald en dat Europa daar niet tot de hoofdrolspelers behoort.

Daarbij komt nog iets zorgwekkenders: de efficiëntie van Europees onderzoek ligt onder het wereldgemiddelde in snel evoluerende technologische sectoren. Een studie van Alonso Rodriguez-Navarro en Brito (Technological research in the EU is less efficient than the world average, arXiv, 2018) heeft aangetoond dat de Europese wetenschappelijke productie in sectoren als AI en toegepaste wetenschappen minder in staat is industriële innovatie voort te brengen dan die van de VS en China. Dit leidt tot een kloof die niet eenvoudig kan worden overbrugd door alleen de investeringen te verhogen, omdat het structureel te maken heeft met het vermogen om onderzoek om te zetten in baanbrekende technologische toepassingen.

De limieten van Europa zijn ook zichtbaar in het economisch beleid. Volgens een analyse van Deutsche Bank uit 2025 is van 383 aanbevelingen om innovatie te vergroten slechts 11-12% volledig en minder dan een derde gedeeltelijk uitgevoerd. Terwijl Europa nog over strategieën debatteert, voeren China en de VS concrete steunprogramma’s voor industrie en onderzoek uit. Het is dan ook niet verrassend dat China in de Global Innovation Index van 2025 tot de top 10 van meest innovatieve landen behoort en Duitsland heeft verdrongen (Reuters, 16 september 2025).

Dit alles toont aan dat Europa niet langer hegemoniaal is. Niet op industrieel, niet op economisch, niet op technologisch en niet op politiek vlak. Het beschikt niet over militaire suprematie noch over het diplomatieke vermogen dat haar vroeger in staat stelde boven haar gewicht te slaan. Het heeft gekwalificeerd menselijk kapitaal verloren, weet zijn beste onderzoekers en ingenieurs niet te behouden, en is verdeeld over vrijwel elk groot politiek vraagstuk, van energie tot immigratie. Denken dat men kan terugkeren naar een centrale geopolitieke positie is illusoir: de kloof met de VS en China is ondertussen onoverbrugbaar.

Gezien dit scenario is de keuze die zich opdringt niet die van retorische hardheid of provocatie. Nodig is juist een politiek realisme dat de grenzen van Europa en haar nieuwe positie in de wereld onderkent. Europa moet beseffen dat het nu de derde kracht is ten opzichte van de grote wereldmachten, en dat het de verloren hegemonie niet terug zal krijgen. De opdracht is niet te dromen van verloren terrein goedmaken, maar te redden wat er te redden valt: de eigen kritieke infrastructuur beschermen, menselijk kapitaal verdedigen, wat resteert van het industriële weefsel versterken en bij internationale crises de minst pijnlijke weg kiezen. Zichzelf iets anders wijsmaken betekent de eigen kracht overschatten en koers zetten op een catastrofe.

Bron