Twee Doeginiaanse lezingen van de Conservatieve Revolutie

08.10.2025

Onder de politiek-filosofische fenomenen van de twintigste eeuw neemt de Duitse Conservatieve Revolutie zeker een prominente plaats in, vooral voor niet-marxistische critici van het liberalisme.

Zonder ooit echt een georganiseerde “beweging” te zijn geweest, vertegenwoordigt de Conservatieve Revolutie – zoals uiteengezet in de thematische studie van Armin Mohler, voormalig secretaris van Ernst Jünger – een constellatie van auteurs, tijdschriften en kringen die in Duitsland tussen 1917 en 1933 floreerden.

Zo uiteenlopende figuren als de reeds genoemde Ernst Jünger, Carl Schmitt, Martin Heidegger, Arthur Moeller van den Bruck, Ernst Niekisch, Othmar Spann, Oswald Spengler en nog tientallen anderen zochten – met vanzelfsprekend een enorme variatie aan projecten en opvattingen – in een bepaald revolutionair decisionisme geworteld in pre-verlichtingsprincipes een uitweg uit de neergang van de Weimarrepubliek.

Wat hen onderscheidde van de reactionaire conservatieven was dat zij niet terug naar het verleden wilden gaan en oude instituties wilden herstellen, maar juist de natie wilden vernieuwen. De verwijzingen naar het verleden zijn eerder mythisch en poëtisch dan praktisch van aard. Bovendien accepteerden de reactionaire conservatieven het kapitalisme en waren zij verbonden aan de burgerij, terwijl de revolutionaire conservatieven antiburgerlijk en antikapitalistisch waren.

Maar ze waren ook geen marxisten, en vertrouwden noch op het kosmopolitisch internationalisme, noch op de veronderstelde leidende rol van een ontworteld proletariaat, laat staan het centrale belang van het materialisme als wereldbeeld en analytisch instrument.

Zoals bekend is, was het lot van de aan de Conservatieve Revolutie gelieerde figuren tijdens de nationaalsocialistische dictatuur van Hitler divers: sommigen omarmden het regime enthousiast en werden door het systeem opgenomen, anderen trachtten samen te werken maar raakten vervreemd, weer anderen gingen in ballingschap en sommigen sloten zich aan bij het verzet en werden vervolgd of zelfs gedood.

Na de Tweede Wereldoorlog raakte het merendeel van hun auteurs in vergetelheid, met de duidelijke uitzondering van Heidegger, en pas met het onvermoeibare intellectuele activisme van de Nouvelle Droite in Frankrijk en Duitsland vanaf de jaren zeventig kwam er weer intellectuele aandacht voor deze figuren.

Een van de denkers die zich heeft gebogen over de Conservatieve Revolutie als historisch-politiek fenomeen is de Russische filosoof Aleksandr Doegin, die niet alleen de belangrijkste Russische vertolker van Heidegger is, maar werkelijk de Russische auteur is die het meest algemeen beïnvloed is door de Conservatieve Revolutie in zijn geschriften.

Als een productieve auteur die sinds het begin van de jaren negentig schrijft, heeft Doegin de Conservatieve Revolutie talloze keren behandeld, maar het is interessant te zien dat er enkele belangrijke verschillen zijn tussen zijn benaderingen van het onderwerp.

Hier zou ik vooral wijzen op de werken “Conservatieve Revolutie”, gepubliceerd in 1994, maar met teksten vanaf 1991, en “De Vierde Politieke Theorie”, gepubliceerd in 2009.

In het gelijknamige werk benadert Doegin de Conservatieve Revolutie niet alleen als synoniem van de Derde Positie, maar als daadwerkelijk de essentie van de Derde Positie. De Conservatieve Revolutie krijgt hier een universeel karakter en vormt het intellectuele fundament (Urgrund) waaruit de verschillende fascistische politieke bewegingen in Europa en de Derde Wereld tussen de jaren twintig en zeventig voortkomen.

In die zin kan men spreken van een Spaanse “Conservatieve Revolutie”, die haar politieke uitdrukking vindt in het falangisme; van een Roemeense “Conservatieve Revolutie”, die haar politieke uitdrukking vindt in het legionarisme. Julius Evola verschijnt hier als denker van de Italiaanse Conservatieve Revolutie.

Technisch gezien wordt de term synoniem aan de Derde Positie, een beschrijving van de essentie van de Derde Positie als de transcendente synthese van de typische posities van rechts en links.

 

Vijftien jaar later benadert Doegin de Conservatieve Revolutie op een redelijk andere manier, als gevolg van zijn eigen intellectuele ontwikkeling.
Het belangrijkste verschil is dat de Conservatieve Revolutie ophoudt de essentie of zelfs het synoniem van de Derde Positie (nu: Vierde Politieke Theorie) te zijn en gaat behoren tot het terrein van de heterodoxe derderichtingsstromingen.

Aangezien Doegin tot de conclusie komt dat het fascisme fundamenteel modern van aard is, is de bijzondere (en radicalere) formule van de Conservatieve Revolutie niet langer eenvoudig verenigbaar met de dominante stromingen van de Vierde Politieke Theorie.

Zoals op praktisch vlak de belangrijkste auteurs van de Conservatieve Revolutie werden gemarginaliseerd, zo verschijnen de kernideeën van de Conservatieve Revolutie op theoretisch vlak als marginaal en zelfs machteloos tegenover de opmars van het fascisme.

In dit nieuwe perspectief wordt de Conservatieve Revolutie, juist door haar heterodoxie, een voorloper van de Vierde Politieke Theorie. Ze ontstaat in dezelfde culturele en filosofische smeltkroes als het fascisme en maakt in zekere zin deel uit van de opbouw van de politiek-culturele sfeer die de historische manifestatie van het fascisme mogelijk maakte, maar ze blijft toch enigszins apart, een stroming die zich vervreemd heeft van de dominante historische stroom.

En juist daarin wordt de Conservatieve Revolutie interessanter. Aangezien de vroegere politieke theorieën modern zijn en samenkomen in de Moderniteit, zijn het juist de ketterijen en heterodoxieën die in hen interessant zijn, want het zijn de “afwijkingen” en “aberraties” waarin men de reminiscentie van premoderne of antimoderne elementen kan ontdekken.

Als conclusie is het duidelijk dat de verandering in de lezing van de Conservatieve Revolutie voortkomt uit de verandering van positie van de auteur zelf, die van een derderichtingspositie begin jaren negentig evolueerde naar een vierderichtingspositie aan het eind van het eerste decennium van het nieuwe millennium.

Het is bovendien onmiskenbaar mogelijk de Conservatieve Revolutie uit de Duitse context naar een internationale context te extrapoleren; de positie van dit fenomeen verschilt per land. In Rusland zelf bleef de Conservatieve Revolutie volledig vreemd aan zowel het Russische fascisme als de staat, maar vanaf Stalin werden bepaalde aspecten van het eurazianisme door het systeem overgenomen. In Roemenië daarentegen waren Nae Ionesco, Mircea Eliade, Emil Cioran en Constantin Noica (foto, hierboven) – door Claudio Mutti genoemd als exponenten van een autochtone revolutionaire conservatisme – nauw verbonden met het Roemeense fascisme.

In Brazilië denk ik dat we ook kunnen spreken van een Conservatieve Revolutie, waarvan de contouren nog diffuus lijken. Zeker maakten figuren als Oliveira Vianna, Francisco Campos, Azevedo Amaral (foto, hierboven), Otávio de Faria en anderen er deel van uit, sommigen dichter bij de Estado Novo, anderen minder, sommigen in dialoog met het Integralismo, anderen niet.

Bron