Griekse en Japanse houdingen ten opzichte van zelfperceptie

27.05.2025

Er is een raadsel dat is bedacht door de filosoof-dichter Epimenides van Knossos, die afkomstig was van het eiland Kreta. Tussen de zevende en zesde eeuw v.Chr., toen Epimenides zijn gedachtegang actief ontwikkelde, begon hij na te denken over de kracht van de hypothetische bewering dat “alle Kretenzers leugenaars zijn”. Hij besloot daarom de waarheid van deze bewering vanuit verschillende hoeken te testen totdat hij op een dag realiseerde dat als een Kretenzer zo’n uitspraak deed en toch geen leugenaar was, hij duidelijk aan het liegen was. Aan de andere kant, als wat hij zei waar was, dan was hij nog steeds een leugenaar. Epimenides stuitte op een fascinerende contradictie, die blootlegde dat als een Kretenzer een leugenaar was en verklaarde dat “alle Kretenzers leugenaars zijn”, zijn bewering ook een leugen moet zijn.

De Japanse filosoof uit de 20ste eeuw, Nishitani Keiji, deed een soortgelijke observatie over zijn eigen landgenoten:

“De laatste tijd is er veel gezegd over Japanners dat ze nergens goed in zijn. Als een Japanner het zegt, hoe kunnen we dan vertrouwen op die uitspraak zelf als die goed zou zijn? De contradictie is duidelijk. Is het slechts een geïrriteerde opmerking dat alle Japanners behalve ik niet goed zijn? Of is het een daad van zelfverwijt waarin ik mezelf herken als een waardeloze Japanner? In beide gevallen wordt gezegd dat de Japanners waardeloos zijn. Als degenen die dat zeggen Japanners zijn, behoren ze tot de waardelozen. Maar als ze spreken uit woede of zelfverwijt, hebben ze een zelfbewustzijn bereikt dat hen een stap verwijderd van de huidige toestand van de Japanners.”

Nishitani geloofde dat een ontwikkeling van deze aard een meer afgeronde en driedimensionale benadering vertegenwoordigt die de botsing van tegenstellingen echoot die men vindt in de Hegeliaanse dialectiek, en dat een filosofisch bakstenen muurtje, vergelijkbaar met dat ontdekt door Epimenides, uiteindelijk kan worden overwonnen door een reeks zelf-negaties.

Interessant is dat, totdat denkers van de Kyoto School zoals Nishida en Nishitani bekend werden met het westerse gedachtegoed, het Verre Oosten geen echte ervaring had met deze vorm van logica. Zoals de laatste uitlegt, toen de Japanners een eeuw geleden iets als water beschouwden, deden ze dat “niet in zijn werkelijke vorm”, op de manier waarop een wetenschapper het zou ontleden in twee delen: waterstof en één deel zuurstof. Net als de houding die men in Zen vindt, kijkt de Japaner “niet weg van zichzelf om naar dingen te kijken, maar kijkt naar dingen vanuit een punt waar men verenigd is met hen. Omgekeerd, wij stappen niet weg van de dingen om onszelf te bekijken; wij kijken naar onszelf vanuit een punt waar dingen één zijn met ons.”

Denkers zoals Nishida zouden dit het punt van absolute leegte noemen, maar ik vind het ironisch dat terwijl de Hegeliaanse dialectiek lijkt op te lossen het eerder genoemde probleem van een onverdeelbare stereotypen — in dit geval, de vermeende nutteloosheid van een heel volk door de tijdelijke juxtapositie van subject en object — de formule van Hegel resulteert in een absolutistisch systeem en dat de Japanners zelf al de zaden van deze toestand in zich droegen. De schoonheid van deze ontmoeting tussen oosterse en westerse filosofieën ligt in het wederzijds begrip dat één kant in staat stelde zichzelf beter te begrijpen door de ander. Het is zelden het geval dat dergelijke dingen mogelijk zijn in de eenentwintigste eeuw zonder dramatische compromissen van beide zijden.

Bron