Reflecties over soevereiniteit, de linkerhand en oorlogsmachines

27.06.2025

Soevereiniteit heeft twee gezichten: een chaotisch en oorlogszuchtig gezicht en een ordenend en wetgevend gezicht. Van Mitra-Varuna tot Romulus-Numa laat de geschiedenis zien hoe samenlevingen schommelen tussen de dionysische drang naar verovering en de apollinische stabiliteit van de wet. Aan de hand van Indo-Europese mythen en denkers als Dumézil, Evola en Deleuze onderzoekt Juan Riviera de ‘oorlogsmachines’ die de staat uitdagen en stelt hij een herinterpretatie van de traditie voor om de moderne stagnatie het hoofd te bieden.

In zijn werk over Mitra-Varuna stelt Georges Dumézil dat soevereiniteit twee gezichten heeft: een anarchistisch en een wetgevend. De Indo-Europese goden gaan altijd in paren en vertegenwoordigen twee kanten van soevereiniteit: Mitra-Varuna, Odin-Týr, Mars-Jupiter enz. Aan de ene kant hebben we de oorlogsgod, de leider van de veldslagen, de wapens, de reizen en de dood, en aan de andere kant de god van de wetten, de contracten, de nomos en de grenzen.

De eerste zijn de goden wier functie conflict is en rond wie de mannelijke veroveringsbonden (Mannerbünder) zijn georganiseerd, die door middel van statische rituelen, drugsgebruik en militaire activiteiten gewapende bendes vormen die hun heerschappij over een bepaalde tijd en plaats vestigen. Wanneer deze anarchistische bendes hun veroveringen bereiken, worden er pacten gesloten die het land labelen, de ruimte afbakenen en de wereld segmenteren om deze te organiseren. Deze tweede fase wordt gedomineerd door de goden wier soevereiniteit tot uiting komt in de nomos, de wet, en die een bepaalde traditie vestigen op basis van de gewoonten en de specifieke moraal van de bewoners van een plaats.

Volgens Dumézil is dit schema terug te vinden bij de hindoes en de scheiding tussen de ghandarva's en de brahmanen, of bij de Romeinen in hun scheiding tussen Lupercalia en Flamins. In de hindoeïstische traditie zijn de ghandarva's wetteloze krijgers die vlees eten, drugs gebruiken en dingen doen die de brahmanen verboden zijn vanwege de strenge wetten die aan hun kaste zijn opgelegd. Hetzelfde gebeurde met de Romeinse Lupercalia, die in zekere zin een anarchistische voorstelling was van de stichting van Rome en die geleidelijk aan haar plaats verloor totdat ze werd gereduceerd tot een feest en een vruchtbaarheidscultus.

In het geval van Rome wordt het verschil tussen Lupercalia en Flamines vastgelegd in de geschiedenis van de stichting van de stad door het duo Romulus-Numa. Romulus is de zoon van een wolvin, een krijgsheer die bandieten, dieven en criminelen om zich heen verzamelt om de grenzen van Rome vast te stellen. Romulus doodt zijn broer, ontvoert Sabijnse vrouwen om vrouwen voor zijn mannen te krijgen en voert allerlei militaire expedities uit om de omgeving te plunderen. Na de dood van Romulus nam Numa zijn plaats in, die het tegenovergestelde was van de eerste. Numa schreef, in tegenstelling tot Romulus, wetten, organiseerde de ruimte van de stad, verdeelde land, onderwees de verering van de goden, stelde de kalender vast en legde de richtlijnen voor het burgerleven vast. Romulus wordt afgebeeld als een jongeman, terwijl Numa wordt afgebeeld als een oude man.

In deze mythische en historische voorbeelden vinden we de twee functies van soevereiniteit terug: de ene gebaseerd op het vervloekte, de overtreding en de openheid (Georges Bataille) en de andere gebaseerd op de uitzonderingstoestand, de ordening en de geslotenheid (Carl Schmitt). De eerste is wat we de dionysische weg zouden kunnen noemen en de tweede een apollinische vorm. Deze twee aspecten van soevereiniteit vullen elkaar aan en kunnen niet als tegengesteld worden beschouwd. We zouden zelfs kunnen zeggen dat ze grotendeels parallel lopen en dat elke samenleving tussen beide polen schommelt. Elke samenleving maakt een periode van geslotenheid, hiërarchie, spanning en orde door, maar ook een periode van openheid, ontwrichting, ontspanning en wanorde.

Nu zouden we kunnen zeggen dat de goden en militaire leiders, verenigd rond de mannelijke bonden (Mannerbünder), de zogenaamde vertegenwoordigers van de Linkerhand zijn, terwijl de wetgevende en contractuele goden de vertegenwoordigers van de Rechterhand zijn. Wat verboden is voor de volgelingen van de Rechterhand, is toegestaan voor de volgelingen van de Linkerhand. De enige manier om een traditionele wereld te herstellen, in een tijd waarin alle elementen die de Rechterhand mogelijk maakten zijn verdwenen, is juist door de grondslagen van de Linkerhand aan te pakken en onze door de hedendaagse beschaving verzwakte dionysische vermogens te doen ontwaken.

Deze overwegingen hebben ongetwijfeld veel van de grote onderzoekers en denkers van de twintigste eeuw geïnspireerd, zoals Julius Evola en Mircea Eliade, die probeerden de sjamanistische rituelen van de oude Indo-Europese mannenbonden te reconstrueren met hun cultus rond de wolf, krijgers met dierenhuiden die in wolven veranderden en het gebruik van krijgersmassa's en oorlogstechnieken gebaseerd op verschillende diersoorten. De mythe van Zalmoxis, bestudeerd door Eliade, laat zien dat de oude Romeinen, Dacici en Mongolen zichzelf als afstammelingen van wolven beschouwden. Zalmoxis, de Dacische Hercules, was tegelijkertijd een vertegenwoordiger van deze sjamanistische riten.

In die zin wilden de Mannerbünder en hun verdedigers (Evola, Blüher, Wikander, Höfler, Eliade en anderen) terug te keren naar de oorspronkelijke religie van de Indo-Europeanen, die gebaseerd was op een cultus waarvan de belangrijkste kenmerken de verering van de doden, orgiastische offerfeesten, banden met krijgsorganisaties en een positieve houding ten opzichte van de duistere en demonische krachten van het leven waren, waarbij de aanhangers een mis gebruikten en man-tegen-man vochten met wilde dieren. Voorbeelden van deze mannelijke bonden zijn de hindoeïstische Ghandarva's, de Iraanse Maruts, de Griekse centauren en de Noordse Berserkers.

We kunnen zeker zeggen dat terwijl in de Zuidelijke Traditie (Hindoestaanse, Griekse, Romeinse, enz.) de verering van wetgevende goden uiteindelijk de overhand kreeg, in de Noordelijke Traditie de verering van anarchistische goden zoals Odin veel langer standhield en de mannelijke broederschappen tot ver in de historische periode een belangrijke rol speelden. Men kan echter stellen dat de Weg van de Linkerhand nooit volledig is ingeburgerd geraakt in de zuidelijke samenlevingen, en het feit dat cultussen als Dionysus en Shiva weer zijn opgekomen, is daar het bewijs van. Hetzelfde geldt voor andere tradities.

Het is interessant dat postmoderne auteurs als Deleuze en Guattari in Mille Plateaux een heel hoofdstuk wijden aan de analyse van Dumézils Mitra-Varuna, getiteld “Traité de nomadologie : la machine de guerre” (Verhandeling over nomadologie: de oorlogsmachine). Deleuze en Guattari stellen dat Indo-Europese goden zoals Mitra en Varuna geen eigen oorlogsmachines (krijgers) onder hun controle hebben, maar eerder pacten sluiten met onafhankelijke en ongetemde krijgers, zoals Indra, die hun eigen wetten en regels hebben. De krijgers zijn onafhankelijk van de pacten en rituelen die door de anarchistische en wetgevende goden worden bevorderd en gaan om verschillende redenen relaties met hen aan. De krijger Indra kan individuen die door schulden tot slavernij zijn veroordeeld bevrijden en zijn eigen wetten vaststellen in overeenstemming met zijn ideeën.

De oorlogsmachine staat buiten de staat en de strengere wetten van de beschaving. Terwijl de wetgevende god de wereld ordent en organiseert om elke persoon zijn plaats toe te wijzen, is de oorlogsmachine nomadisch en voortdurend in beweging. Deleuze en Guattari beschouwen de wetenschap van de staat als de wetenschap van het onbeweeglijke, het zware, het macro, terwijl de wetenschap van de oorlogsmachine de wetenschap is van de beweging, de macht en de krachten. Hier putten Deleuze en Guattari veel uit de ideeën van Nietzsche en beschouwen ze de Mongoolse veroveringen, de expansie van de islam en de bouwers van gotische kathedralen als verschillende incarnaties van deze nomadische ‘kleine wetenschap’ gebaseerd op kracht en beweging.

In die zin vormen de anarchistische antropologie van Pierre Clastres en de nomadologie van Deleuze-Guattari een interessante analyse van mannenbonden en politieke oorlogsmachines. Mannenbonden worden niet noodzakelijkerwijs geïdentificeerd met de staat, hoewel in sommige gevallen koningen of keizers uit mannenbonden voortkomen. In sommige gevallen worden deze mannenbonden de garde die de koning tegen zijn vijanden beschermt, maar ze kunnen ook de belangrijkste aanstichters van burgeroorlogen zijn. Wanneer oorlogsmachines door de staat worden verboden en vervolgd, kunnen ze uiteindelijk criminele bendes en zelfs terroristen worden die door de staat opgerichte formaties aanvallen.

Vanuit dit perspectief kunnen we zeggen dat ons huidige doel moet zijn om de oorlogsmachines nieuw leven in te blazen als een middel om de moderne wereld te vernietigen, door het premoderne met het postmoderne, het archaïsche met de toekomst te verenigen. De tragische held die zijn lot onder ogen ziet, de enige manier om een einde te maken aan de huidige stagnatie.