Wat is de theorie van cognitieve infiltratie?

26.08.2025
Is de aanval op het boek ‘Les Gueux’ van Alexandre Jardin het resultaat van een doctrine van tegeninvloed die is bedacht door een adviseur van Obama?

Is de aanval op het boek ‘Les Gueux’ van Alexandre Jardin het resultaat van een doctrine van tegeninvloed die is bedacht door een adviseur van Obama?

De theorie van cognitieve infiltratie (waarnaar ik verwijs in mijn artikel over Alexandre Jardin; cf: https://ericverhaeghe.substack.com/p/alexandre-jardin-donne-t-il-une-lecon) is geformaliseerd door Cass Sunstein, een voormalig professor in de rechten aan Harvard en benoemd door president Obama, en Adrian Vermeule. Hun wetenschappelijke artikel uit 2008, getiteld “Conspiracy Theories: Causes and Cures”, legde de basis voor dit concept. De benoeming van Sunstein in 2009 tot hoofd van het Bureau voor Informatie en Regelgeving van het Witte Huis riep vragen op over de mogelijke invloed van deze theoretische ideeën op het regeringsbeleid.

Centraal in deze theorie staat het voorstel voor een specifieke tactiek om de “harde kern van extremisten die complottheorieën verspreiden” te verzwakken. Deze aanpak wordt expliciet aangeduid als “cognitieve infiltratie van extremistische groeperingen” en moet worden uitgevoerd door “overheidsfunctionarissen of hun bondgenoten”. Deze functionarissen moeten in verschillende contexten opereren, zowel “virtueel als in de echte wereld, en op open of anonieme wijze”. Hun belangrijkste doel is het “ondermijnen van de verminkte epistemologie” van personen die deze theorieën aanhangen door “twijfels te zaaien” die bedoeld zijn om binnen deze groepen te ‘circuleren’, waardoor een “gunstige cognitieve diversiteit” wordt geïntroduceerd.

De kwalificatie van deze “cognitieve diversiteit” als “gunstig” door de voorstanders van de theorie vormt een fundamentele tegenstrijdigheid. Het begrip cognitieve diversiteit roept doorgaans het beeld op van een open uitwisseling van ideeën en een confrontatie van verschillende perspectieven om tot een beter begrip te komen. De voorgestelde methode om deze diversiteit te bereiken – door middel van geheime infiltratie en het zaaien van twijfel door staatsagenten – wijkt echter radicaal af van dit ideaal. Een dergelijk proces is inherent manipulatief en heeft tot doel een echte intellectuele uitwisseling te verstoren in plaats van te verrijken.

De staat eist het recht op om eenzijdig te bepalen wat “gunstige” gedachten zijn en hoe deze kunnen worden bereikt, en omzeilt daarmee het democratische debat. Deze benadering suggereert een paternalistische en potentieel autoritaire visie op het publieke debat, waarin de overheid zich het recht voorbehoudt om in het geheim in te grijpen om de overtuigingen van burgers te beïnvloeden, waardoor de beginselen van transparantie en vrijheid van denken die essentieel zijn voor een gezonde democratie worden ondermijnd.
Wanneer de staat zich verdedigt tegen bedreigingen

De theorie van cognitieve infiltratie is gebaseerd op de bezorgdheid over de verspreiding van anti-overheids “complottheorieën”, die door voorstanders worden bestempeld als ‘schadelijk’ en “duidelijk onjuist”. Samenzweringstheorieën worden doorgaans gedefinieerd als verklaringen voor schadelijke of tragische gebeurtenissen die deze toeschrijven aan geheime complotten van machtige en kwaadwillende groeperingen, waarbij officiële verklaringen vaak worden verworpen of geherinterpreteerd. Ze worden gekenmerkt door een interne samenhang en een opmerkelijke weerstand tegen weerlegging, waarbij tegenbewijs of het ontbreken daarvan vaak wordt geïnterpreteerd als een bevestiging van het bestaan van de samenzwering. Deze theorieën komen vaker voor in tijden van angst, onzekerheid of algemene moeilijkheden in de samenleving, zoals oorlogen, economische crises of de gevolgen van grote rampen.

De doeltreffendheid en ethische legitimiteit van cognitieve infiltratie hangen volledig af van het vermogen om “complottheorieën” en “extremistische groeperingen” objectief te identificeren. Studies tonen echter aan dat de term ‘complottheorie’ zelf vaak pejoratief is en kan worden gebruikt als instrument om afwijkende analyses in diskrediet te brengen. Deze inherente subjectiviteit betekent dat wat door de staat als een ‘complottheorie’ wordt beschouwd, in andere contexten een legitieme betwisting van het gezag of een kritische analyse van machtsstructuren kan zijn. Dit roept belangrijke vragen op over het mogelijke gebruik van deze theorie als politiek instrument om legitieme oppositie of kritisch publiek debat te onderdrukken, in plaats van zich te beperken tot de bestrijding van duidelijk valse en gevaarlijke verhalen. De bevoegdheid om groepen als “extremisten” te bestempelen en hun overtuigingen als ‘complottheorieën’ te kwalificeren, geeft een verontrustende mate van controle over de publieke perceptie en politieke participatie.
Fundamentele beginselen en mechanismen

Wat is “verminkte epistemologie”?

Een fundamenteel concept van de theorie is de bewering dat mensen die complottheorieën aanhangen, doorgaans lijden aan een “verminkte epistemologie”. Deze hypothese gaat ervan uit dat hun begrip van de manier waarop kennis wordt verworven, gevalideerd en gerechtvaardigd fundamenteel gebrekkig of onvolledig is, waardoor ze bijzonder kwetsbaar zijn voor ongefundeerde beweringen en ongevoelig voor conventionele bewijzen. In dit kader wordt het aanhangen van dergelijke theorieën als ‘rationeel’ beschouwd voor de betrokken individuen vanwege hun epistemologische beperkingen, wat duidt op een zichzelf versterkende cognitieve vicieuze cirkel die hun overtuigingen in stand houdt.

Het idee van “verminkte epistemologie” positioneert impliciet de staat of zijn aangewezen ‘bondgenoten’ als bezitters van een superieure en onfeilbare epistemologie, waardoor hun ingrijpen om het publieke begrip te “corrigeren” gerechtvaardigd wordt. Deze veronderstelling houdt echter geen rekening met de mogelijkheid van door de staat gesponsorde desinformatie, opzettelijke misleiding of authentieke fouten van de overheid, die allemaal kunnen bijdragen aan het wantrouwen van het publiek en het ontstaan van alternatieve verhalen. Door zijn eigen epistemische onfeilbaarheid te veronderstellen, loopt de staat het risico een diep paternalistische houding aan te nemen ten opzichte van zijn burgers. Dit creëert een gevaarlijke onbalans waarbij de staat eenzijdig de waarheid en kennis kan definiëren, waardoor legitiem onderzoek, kritische beschouwing en verantwoordingsplicht van de machthebbers kunnen worden onderdrukt. Dit brengt het democratische ideaal van een geïnformeerd burgerschap dat in staat is tot onafhankelijk oordeelsvorming in gevaar.

Voorgestelde tactieken

De centrale operationele strategie is “cognitieve infiltratie” van de doelgroepen. Dit moet worden uitgevoerd door “overheidsfunctionarissen of hun bondgenoten” die zich heimelijk of openlijk mengen in online discussiefora, sociale netwerken of fysieke bijeenkomsten. De belangrijkste tactiek van deze infiltratie bestaat erin “twijfel te zaaien” over de “theorieën en gestileerde feiten” die binnen deze groepen circuleren. Het doel is “een heilzame cognitieve diversiteit te introduceren”.

Sunstein en Vermeule hebben vijf hypothetische reacties van de overheid op complottheorieën geschetst, waarbij cognitieve infiltratie een combinatie is van de laatste drie:

- Tegenargumenten vanuit officiële overheidsbronnen: Dit zijn directe en openbare inspanningen van officiële overheidsinstanties om complottheorieën met argumenten en bewijzen in diskrediet te brengen.

- Inschakelen van geloofwaardige particuliere partijen: Dit houdt in dat niet-gouvernementele actoren die door het publiek als geloofwaardig worden beschouwd, worden ingezet om tegenargumenten tegen de beoogde verhalen naar voren te brengen.

- Informele communicatie van de overheid met particuliere partijen: Dit is het meest geheime aspect, waarbij achter de schermen in het geheim informatie wordt verstrekt en “niet-gouvernementele ambtenaren” tot actie worden aangezet. De auteurs waarschuwen expliciet dat een “te nauwe band zelfvernietigend zal zijn als deze aan het licht komt”.

De praktische gevolgen van het bevorderen van “cognitieve diversiteit” door middel van een dergelijke infiltratie worden beschreven als ontwrichtend, gericht op het versplinteren en verzwakken van groepen door interne verdeeldheid en wantrouwen te zaaien. Dit kan zich uiten in het verstoren van bijeenkomsten, het vervreemden van leden of zelfs het aanmoedigen van extremistische acties binnen vreedzame groepen om deze in diskrediet te brengen. Het uiteindelijke doel is “onzekerheid en wantrouwen zaaien” binnen samenzweringsgroepen, “nieuwe rekruten wantrouwig maken” en bestaande deelnemers ertoe brengen “aan elkaars goede trouw te twijfelen”, waardoor de “organisatie- en communicatiekosten” stijgen en collectieve actie wordt belemmerd.

De term “cognitieve diversiteit” wordt doorgaans geassocieerd met positieve resultaten, zoals innovatie en robuuste besluitvorming. In de context van cognitieve infiltratie wordt het echter expliciet nagestreefd door middel van tactieken die zijn ontworpen om “groepen te vernietigen” door “onzekerheid en wantrouwen te zaaien”. Dit wijst op een instrumentele, veeleer dan intrinsieke waardering van diversiteit, waarbij diversiteit wordt gebruikt als middel om het publieke debat te destabiliseren en te controleren, in plaats van het daadwerkelijk te verrijken. Het beoogde resultaat is niet een beter geïnformeerd publiek, maar een minder coherente en minder effectieve oppositie. Deze benadering roept ernstige ethische bezwaren op, omdat ze positieve terminologie uit de sociale wetenschappen misbruikt voor manipulatieve doeleinden. Ze suggereert een wil om het interne vertrouwen en de cohesie van maatschappelijke groeperingen, zelfs die welke zich inzetten voor legitieme dissidentie, te ondermijnen onder het mom van het bevorderen van “diversiteit”.
Geheime overheidstactieken

De voorstellen van Sunstein en Vermeule beperken zich niet tot cognitieve infiltratie, maar maken deel uit van een breder scala aan overheidsreacties op desinformatie. Cognitieve infiltratie wordt voorgesteld als een combinatie van drie hoofdstrategieën: directe tegenberichten van officiële bronnen, het inschakelen van geloofwaardige particuliere partijen om tegenverhalen te verspreiden, en informele en geheime communicatie met niet-gouvernementele actoren om hen tot actie aan te zetten. Deze laatste tactiek is bijzonder delicaat, aangezien de auteurs erkennen dat een “te nauwe band zelfvernietigend zal zijn als deze aan het licht komt”.

Het doel van deze strategieën is het beheren en controleren van een steeds wantrouwiger wordende bevolking en electoraat. Dit vereist een proactieve aanpak van de staat om het publieke discours te beïnvloeden, die verder gaat dan het corrigeren van feiten en zich mengt in de cognitieve en sociale dynamiek van groepen.

Kritiek op de theorie van cognitieve infiltratie

Filosoof David Ray Griffin heeft uitgebreide kritiek geuit op de theorie van Sunstein, met name in zijn boek “Cognitive Infiltration: An Obama Appointee's Plan to Undermine the 9/11 Conspiracy Theory”. Griffin stelt dat het voorstel van Sunstein een “schokkend en gevaarlijk” plan is dat gericht is op illegale infiltratie en onderdrukking van burgerlijke vrijheden.

Griffin weerlegt Sunsteins bewering dat anti-overheidscomplottheorieën “ongegrond en onjuist” zijn door talrijke historische voorbeelden te geven van “complottheorieën” over de Amerikaanse regering die gegrond bleken te zijn. Voorbeelden hiervan zijn:

- De omverwerping van legitieme regeringen door de Verenigde Staten (bijvoorbeeld in Iran, Guatemala, Indonesië, Chili, Panama en Haïti).

- Het verzonnen incident in de Golf van Tonkin.

- Het illegale COINTELPRO-programma van de FBI, dat gericht was tegen burgerrechten- en anti-oorlogsbewegingen.

- Operatie Mockingbird, waarbij de CIA de Amerikaanse pers infiltreerde en controleerde.

- Het bevel van het Witte Huis van Bush-Cheney aan de EPA om de lucht rond het World Trade Center na 11 september ten onrechte veilig te verklaren.

Griffin weerlegt het idee dat gelovigen lijden aan “informatie-isolement” of “verminkte epistemologie”, en wijst op de “indrukwekkende referenties” en het intellectuele leiderschap binnen bewegingen zoals de beweging voor de waarheid over 11 september. Hij suggereert dat Sunstein zelf “informatie-geïsoleerd” is vanwege een gebrek aan onderzoek naar het onderwerp. Critici stellen ook de ethische implicaties ter discussie van het feit dat overheidsfunctionarissen of hun bondgenoten mogen beslissen welke historische verhalen zijn toegestaan en welke moeten worden ondermijnd.

Griffin's uitgebreide lijst van bewezen misleidingen door de overheid stelt de premisse dat “anti-overheidscomplottheorieën” in het algemeen onjuist zijn, fundamenteel ter discussie. Dit geeft aan dat scepsis van het publiek niet altijd irrationeel is, maar een logische reactie kan zijn op een geschiedenis van ondoorzichtigheid of misleiding door de overheid. De cognitieve infiltratietheorie, die zich richt op de scepsis van het publiek, dreigt een “samenzwering van stilzwijgen” rond mogelijke fouten van de overheid in stand te houden. Deze kritiek verandert de theorie van een welwillend instrument ten dienste van het algemeen belang in een potentieel gevaarlijk instrument voor het onderdrukken van legitieme dissidentie en het afleggen van verantwoording, waardoor de grenzen tussen de strijd tegen desinformatie en informatiecontrole vervagen.

Is cognitieve infiltratie democratisch?

Het voorstel om groepen te infiltreren en wantrouwen te zaaien roept ernstige vragen op over fundamentele democratische beginselen, zoals vrijheid van geweten, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van vergadering en vrijheid van vereniging. Critici stellen dat dergelijke tactieken, die doen denken aan de “provocateurs” die door wetshandhavingsinstanties zoals de FBI worden ingezet, “onzekerheid en wantrouwen kunnen zaaien” en “de organisatie- en communicatiekosten” voor de beoogde groepen kunnen verhogen. Het idee dat overheidsfunctionarissen, of zelfs “niet-gouvernementele functionarissen” die in het geheim worden geïnformeerd en tot actie worden aangezet, het publieke debat manipuleren, wordt gezien als een vorm van “maatschappelijk beheer en controle”.

Als de staat het publieke discours in het geheim manipuleert door groepen te infiltreren en twijfel te zaaien, brengt hij de integriteit van de publieke sfeer fundamenteel in gevaar. Burgers zouden niet meer in staat zijn om authentieke debatten te onderscheiden van door de staat gesponsorde inmenging, wat zou leiden tot wijdverbreide paranoia en een afschrikkend effect op legitieme dissidentie. Deze aanpak dreigt het democratische discours te veranderen in een strijdtoneel van geheime beïnvloeding, waar het vertrouwen in informatie, instellingen en zelfs medeburgers systematisch wordt uitgehold, waardoor authentieke collectieve besluitvorming onmogelijk wordt.

Cognitieve infiltratie en informatieoorlog

Cognitieve infiltratie maakt deel uit van bredere concepten als informatieoorlog (GI), psychologische oorlogvoering (PsyW) en psychologische operaties (PSYOPS). In het moderne discours wordt “cognitieve oorlogvoering” geïntroduceerd als een “zesde oorlogsgebied” waarin “het menselijk brein het nieuwe slagveld is”. Deze vorm van oorlogvoering is erop gericht percepties te veranderen en denkprocessen te beïnvloeden door ‘inhoud te bewapenen’ om onzekerheid te creëren en kwetsbare bevolkingsgroepen uit te buiten. Data, informatie en kennis worden in deze context ‘krachtige niet-kinetische wapens’.

Cognitieve infiltratie, met de nadruk op het ‘zaaien van twijfel’ en het manipuleren van ‘epistemologie’ binnen specifieke groepen, kan worden gezien als een tactische toepassing op microniveau binnen het bredere strategische kader van cognitieve oorlogvoering. Terwijl cognitieve oorlogsvoering op grotere schaal wordt gevoerd om hele bevolkingsgroepen te beïnvloeden, richt cognitieve infiltratie zich op specifieke ‘extremistische’ of dissidente kernen binnen die bevolkingsgroep. Dit plaatst de theorie in een meer verontrustende militaire of inlichtingencontext, waarbij wordt gesuggereerd dat methoden die zijn ontworpen voor externe tegenstanders, intern kunnen worden toegepast tegen de eigen burgers van een staat, wat diepgaande ethische en juridische vragen oproept over de aard van de civiel-militaire betrekkingen en de macht van de staat.

Cognitieve oorlogvoering en sociale media

Het digitale tijdperk heeft een groot nieuw terrein gecreëerd dat kwetsbaar is voor cognitieve oorlogvoering. Valse informatie verspreidt zich sneller dan correcte informatie op platforms als Twitter (nu X), mede dankzij het gemak waarmee informatie met één klik kan worden gedeeld. De theorie verwijst expliciet naar infiltratie van “chatrooms en online sociale netwerken”.

De gemakkelijke verspreiding van desinformatie op digitale platforms creëert een vermeende rechtvaardiging voor “cognitieve infiltratie” om dit tegen te gaan. Dit wijst op een gevaarlijke wapenwedloop op het gebied van informatie, waarbij de staat, zelfs voor defensieve doeleinden, “cognitieve infiltratietactieken” zou kunnen toepassen die dezelfde methoden zijn als die van zijn tegenstanders, waardoor het vertrouwen verder wordt uitgehold en de informatieomgeving chaotischer en vatbaarder voor manipulatie van alle kanten wordt.
Eric Verhaeghe – 26 juli 2025

Bron